
Jurisprudentie
BJ6000
Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/3628 AW-VV + 09/3629 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/3628 AW-VV + 09/3629 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningrechter is niet tot de overtuiging geraakt dat verzoeker op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert die hem aanleiding geeft een voorziening te treffen. Met de minister is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat van een spoedeisend financieel belang geen sprake is. Voorts is niet is gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Verzoeker heeft de door hem gestelde spanningen en psychosomatische klachten door de duur van de procedure niet met medische verklaringen onderbouwd. Het is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken dat de medische situatie van verzoeker zodanig is dat om die reden een spoedeisend belang aanwezig moet worden geacht.
Uitspraak
09/3628 AW-VV en 09/3629 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 februari 2009, 08/2716, 08/3795, 08/4066 en 08/4067, (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
verzoeker
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister)
Datum uitspraak: 7 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2009. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Loyalis Maatwerkadministraties BV is, zoals eerder aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan verzoeker, destijds werkzaam in het primair onderwijs, is in 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bij besluiten van 20 december 2002 is verzoeker met ingang van 1 januari 2002 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend en is de suppletie op de uitkering gewijzigd.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft na een drietal kortingen op de WW-uitkering wegens het niet voldoen aan de sollicitatieplicht, de WW-uitkering met ingang van 1 augustus 2005 blijvend geheel geweigerd. Daartegen heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend. Vanaf 1 mei 2005 is eveneens geen suppletie meer uitbetaald.
1.2. Bij besluit van 12 maart 2007 is aan verzoeker met ingang van 16 februari 2007 een bovenwettelijke uitkering toegekend. Nadat verzoeker Loyalis had geïnformeerd over zijn vermoeden dat geen recht bestaat op een bovenwettelijke uitkering, is het besluit van 12 maart 2007 ingetrokken. Bij afzonderlijke besluiten van 4 april 2008 is een bedrag van € 8.261,94 aan onverschuldigd betaalde bovenwettelijke uitkering van verzoeker teruggevorderd en is de suppletie met ingang van 1 augustus 2005 blijvend geheel geweigerd.
1.3. Bij besluiten van 19 mei 2008 zijn de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft het beroep tegen de weigering om de met 20 % verlaagde suppletie over de periode 1 mei tot 1 augustus 2005 te betalen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, dat bij de Raad is geregistreerd onder de nummers 09/920, 09/921, 09/222 en 09/923 AW.
1.5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is bij besluit van 6 april 2009 het bezwaar tegen de maatregel op de suppletie wederom ongegrond verklaard en is bepaald dat de suppletie door de verlaging met 30 % met ingang van 1 mei 2005 niet meer tot uitbetaling komt. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bij de Raad is geregistreerd onder nummer 09/2426 AW.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Verzoeker heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang aangevoerd dat door het niet tot uitbetaling komen van de bovenwettelijke uitkering en de suppletie enorme inkomensschade wordt geleden. Verzoeker heeft in verband daarmee een bedrag gevorderd van € 100.000, bestaande uit inkomensschade en immateriële schadevergoeding. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat de al 5 jaar durende procedure grote spanningen veroorzaakt bij hem, hetgeen ook zijn weerslag heeft op het gezin.
2.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij thans en de komende tijd uit verschillende bronnen een bedrag van ongeveer € 3.000,- bruto per maand ontvangt. Verzoeker heeft voorts geen gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat zijn financiële situatie met inachtneming van dat inkomen thans nijpend is. De voorzieningrechter is dan ook niet tot de overtuiging geraakt dat verzoeker op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert die hem aanleiding geeft een voorziening te treffen. Met de minister is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat van een spoedeisend financieel belang geen sprake is.
2.4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook anderszins niet is gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Verzoeker heeft de door hem gestelde spanningen en psychosomatische klachten door de duur van de procedure niet met medische verklaringen onderbouwd. Het is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken dat de medische situatie van verzoeker zodanig is dat om die reden een spoedeisend belang aanwezig moet worden geacht.
2.5. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorziening nog betrokken dat aan verzoeker bij brief van 26 juni 2009 door de Raad is meegedeeld dat de Raad voornemens is het hoger beroep in het vierde kwartaal van 2009 te behandelen.
2.6. Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
3. De voorzieningenrechter acht voorts geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
JvS